top of page

Het was vroeg in  de middag toen hij de was ophing aan de waslijnen die hij tussen de kantelen van zijn immens grote kasteel had gespannen; schoon maar op sommige kledingstukken bleek nog een enkel besmeurd stukje te zitten. Hij zou dat nog wel wegwerken.
Uitkijkend over een uitgestrekt landschap, hoog boven de gracht die rond zijn woonstede kronkelde en dicht bij de zon, genoot hij van het uitzicht.
Diep in gedachten verzonken pinde hij een voor een de wasknijpers op de nog vochtige kledingstukken, in de verwachting dat de wind haar werk zou doen in het verdere droogproces.
Hij woonde alleen in het kasteel, had het niet goed op orde en dat was te zien ook.
Het was wat rommelig.
Nou ja, zeg maar gerust dat het een puinhoop was.
Niets was er opgeruimd, niets lag op zijn plek en het leek wel alsof bij elke opruimbeurt alles alleen maar verplaatst was binnen de meters dikke muren.
Maar opgeruimd…weggegooid? Nee, dat lukte hem maar niet.
O, er kwam zo nu en dan wel eens iemand in zijn leven die hij dan ingehuurd had om hem te helpen, maar hij regelde het dan altijd zo dat, op het moment dat er werkelijk opgeruimd en weggegooid moest worden, er altijd concessies werden gedaan. En altijd in zijn voordeel waardoor, wat eigenlijk opgeruimd en weggegooid had moeten worden, alleen maar op een nog niet eerder gevonden, leeg plekje in zijn kasteel werd gelegd.
Veilig voor hem, onzichtbaar voor anderen.
De dikke muren vertelden aan de buitenkant een heel ander verhaal.
De buitenkant zag er prima verzorgd uit, werd goed onderhouden en gaf een beeld van orde, netheid en geluk aan de binnenkant.
Dat voorkwam dat anderen hem vragen zouden gaan stellen. Vragen of ze hem konden helpen met het onderhoud, vragen of hij het alleen nog wel aankon.
Alleen….
Hoewel hij een brede gracht had laten aanleggen met een ophaalbrug die bijna altijd dicht was, had hij drie keer voor iemand deze brug laten zakken en had hij de binnenkant van zijn kasteel durven laten zien.
En tot drie keer toe verdwenen ze weer.
Het enig opgeruimde in zijn rommelige, alsmaar voller wordende woning, waren vijf herinneringen aan de eerste twee momenten; de vijf mooiste herinneringen had hij ingeprent in zijn geheugen, onuitwisbaar en onmisbaar.
Hij had ze omschreven, bezongen en ze een prominent plekje aan een van de wanden gegeven.
De laatste keer dat hij iemand toegang had gegeven bleek het niet zómaar iemand te zijn.
Nee, het was misschien wel de meest speciale die hij schoorvoetend toegang had gegeven.
Deze had de gracht gedempt, de brug neergehaald en beetje bij beetje het vertrouwen gewonnen van de man die gracht en brug zo nodig had.
Het bleek de spiegel van zijn leven die hij binnen had gelaten en, als hij daar inkeek zag hij niet zichzelf; dan zag hij niet een kasteelheer, maar een beeld uit zijn kinderjaren van een jonge vrouw die opgroeide tot een krachtige vrouw die het kasteel, zowel binnen als buiten de muren, goed op orde had.
Een kasteelvrouw die geen gracht of ophaalbrug nodig had, maar die gastvrij iedereen kon toelaten.
Een kasteelvrouw die alles op orde had.
En als hij langer, dieper in de spiegel keek, dan zag hij opstand.
Opstand tegen hen die hem wilden vormen tot de eigenaar van het kasteel. Niet de eigenaresse.

Opstand die hij verloor.
Hij had zich, onbewust, over gegeven aan de vormers en ging mee in de voor hem bedoelde richting  en vergat uiteindelijk het beeld uit zijn kinderjaren van hoe het eigenlijk had moeten zijn.
Maar de spiegel liet hem zien hoe het had kúnnen zijn. Wíe hij had kunnen zijn.
Uiteraard wuifde hij alle spiegelbeelden weg in de wetenschap dat een spiegel nooit liegt; dat een spiegel je vriend kan zijn, maar ook je ergste vijand.
Maar de spiegel was vasthoudend.
Keer op keer brak ze zijn gemaskerde ik af en spiegelde ze zijn oude herinneringen en huidige verlangens.
En toen hij eenmaal aan de spiegel aangaf dat hij het allerliefste aan deze verlangens tegemoet wilde komen, verdween ze beetje bij beetje uit zijn leven.
Ze liet, naast inzicht, een groot verdriet achter en hij besloot om nooit meer iemand zo diep binnen de muren te laten.
De gracht liep langzaam vol, de brug werd opgetrokken tot aan de embrasure.
De kasteelheer trok zich terug, liet niemand meer toe binnen de muren van het kasteel waar het al snel veranderde tot de chaos die het nu was.
Hij vervloekte de spiegel voor de beelden die ze had achter gelaten, maar hij hield van haar als van geen ander voor diezelfde beelden.
Beelden die hem inzicht gaven in zichzelf, maar die hem ongelukkig maakten omdat hij ze uiteindelijk niet kon omzetten in de vorm die hij zo graag wilde.
Beelden ook die hij met niemand buiten de muren kon delen; op een paar vertrouwelingen na.
Hij zorgde er voor dat de buitenkant er piekfijn uitzag, zodat de binnenkant geen gespreksonderwerp hoefde te zijn voor toeristen en andere belangstellenden.
En begon er eens een keer iemand over, dan wist hij het onderwerp altijd met een kwinkslag om te buigen naar de ander zijn of haar binnen of buitenkant.
Hij was daar bedreven in; een expert die met veel woorden niets zei. Een wandelende ophaalbrug.
En de meesten gingen onbewust mee in zijn gedraai.
De meesten.
Niet die paar trouwe volgelingen die hem door en door kenden en aan wie hij in het verleden een sleutel had gegeven die sporadisch toegang gaf tot de entree van zijn kasteel.
Die volgelingen koesterde hij, daar hield hij van; onvoorwaardelijk.
Díe mochten aan de achterzijde van de ophaalbrug kijken; anderen niet….nooit.
Door al dat neerlaten en ophalen van de brug voelde de kasteelheer zich net een clown.
Razendsnel kunnen wisselen in je emoties.
En op een moment van (bijna) inzicht schreef hij, in 2015 al:
 
Het licht gaat uit, de piste vol
Verwachtingsvol publiek
Van buiten straal ik vrolijkheid
Van binnen ben ik ziek
 
Gebroken voel ik me vandaag
Maar huilen doe ik niet
Omdat je elke traan meteen
In ‘t witte schminksel ziet
 
Maar ja, ik ben een clown, meneer
De schmink verbergt verdriet
Want tekenen van treurigheid
Zie je bij echte “clownen” niet
 
Een clown is vrolijk, altijd leuk
Een mens die alle dagen lacht
Een mens die altijd lollig is
Omdat dàt is wat men verwacht
 
Van buiten stralend voor ‘t publiek
… … van binnen ongelooflijk ziek
 
 
Maar hij was er nu achter gekomen dat hij niet zíek was, maar ‘alleen maar’ zichzelf niet.
En wíe hij dan wel was, daar had hij geen idee van. Daar zou hij nog wel aan gaan werken….ooit.


13-6-2017


 

bottom of page