top of page

Ik kwam een man tegen vandaag. We stonden samen bij de bushalte te wachten op een bus die niet zou komen vanwege een omleiding. Maar omdat we dat beiden niet wisten, stonden we daar geduldig een beetje om ons heen te kijken en te doen alsof we ons niet bewust waren van de ander. Ik merkte wel dat hij met enige regelmaat mijn kant op keek, maar ik kan het gevoel wat ik daarbij had niet goed omschrijven. Unheimisch. Ja, dat was het.
Terwijl de bus 'de andere kant op' al twee keer voorbij was gekomen (die kant op bleek er geen belemmering te zijn) zakten wij van het ene been naar het andere. Moe werden we van het staan, maar geen van beiden wilde gebruik maken van het ene uitklapbare metalen krukje wat in de overkapping van de halte aan een metalen paal aan de grond was bevestigd. Bang om ons naar de ander te moeten verontschuldigen, bang voor contact.
Maar uit het schijnbare niets hoorde ik hem opeens zeggen: "Speelt u allang gitaar?"
Van alle vragen waarmee hij een gesprek had kunnen beginnen, verraste hij me met waarschijnlijk de enige vraag die ik niet had kunnen verwachten.
"Uh, zo'n jaar of vijfenveertig," antwoordde ik bijna automatisch, "Maar hoe weet u dat?"
"In mijn professie is het van belang dat je goed naar mensen kijkt. Niet altijd naar de hele persoon, maar vaak ook naar de details. En bij u vallen de lange nagels aan uw rechterhand en de afgekloven vingertoppen van uw linkerhand mij op. Typische gitaristenhanden denk ik dan."
Ik kon hem niet helemaal ongelijk geven. De rechterhand werd al sinds jaar en dag met grote regelmaat gemanicuurd met vijltjes, schaartjes en fijn schuurpapier, terwijl de vingers van de linkerhand het moesten doen met de snijvlakken van boven- en ondergebit. 
Ik verontschuldigde me door te zeggen dat de linkerhand meestal ook beter behandeld werd, maar dat het nu een nogal hectische periode was; vooral in mijn hoofd, waar het gelukkige gevoel van fijne vrienden hebben zich regelmatig verruilde met het gevoel heel erg alleen te zijn. Eenzaam misschien wel. 
"U zou eens kunnen overwegen om bij ons in de groep mee te komen doen; wij ontmoeten, praten en zingen liederen tot besluit. Misschien dat het u rust kan schenken voor de eventuele problemen waar u mee zit." 
"Ah, u bent pastoor, of dominee, opperde ik." 
Hij zweeg. Ik zweeg. 
Hij zag aan mij dat hij op een ondoordringbare muur van atheïsme was gestuit. 
"Ik wil u niet bekeren, ik geloof namelijk dat elk geloof goed is, ook het geloof in het ongeloof. Maar ik zou u graag mijn vriendschap willen bieden, niet als pastor, niet als gelovige, maar als medemens die gelooft dat niemand alleen of eenzaam mag zijn. Ik zou u graag de vriendschap willen bieden van de andere mensen in de groep die zich ook ooit alleen of eenzaam hebben gevoeld en die nu aansluiting hebben bij elkaar. Ik zou u graag willen horen gitaar spelen waarbij u met de zes snaren de harten beroert van de zes anderen die niet de mogelijkheid hebben zo iets moois te delen. 
Kortom, ik zou u willen bieden om te delen en te ontvangen."
Ik beloofde hem er over na te denken en accepteerde zijn kaartje.

Geen kaartje met een of andere bijbelspreuk of heilige afbeelding.

Nee, een wit kaartje met alleen een telefoonnummer. 
Dat kaartje draag ik sindsdien in mijn portemonnee. 
Ik ben er nooit geweest, bij die groep en hij accepteert dat van me. 
Maar altijd, als het even minder gaat met me, of als ik me alleen, eenzaam, of me niet meer dan een nummertje in de maatschappij voel, dan bel ik hem even.

Die vriend van tien cijfers verderop.

7-11-2017

bottom of page