top of page

Hij zette zijn roltas met kleding en andere zaken zachtjes neer.
Het was een oude tas, waarvan een van de wielen versleten was. 

Daardoor hing de tas altijd naar een kant en had hij moeite met voorttrekken.
Moe was hij. Moe van het vele lopen; moe van de regen die hem al uren tergde met de vele harde druppels op zijn gezicht.
Hij had heel wat kilometers gemaakt vandaag, meer dan op andere dagen.
Met pijn in zijn voeten ging hij zitten en pakte een rol biscuitjes uit zijn tas. Net wat hij nodig had.
Inmiddels was het droog geworden en hij genoot zichtbaar van het open scheurende wolkendek.
'Net huilde de Hemel nog en nu lacht ze me toe', dacht hij, terwijl hij op het randje van zijn biscuitje sabbelde.
Het smaakte hem goed, maar het had hem beter gesmaakt als hij het ronde koekje in een bekertje met koffie had kunnen dompelen.
Dan werd het zacht en dan kon hij het als het ware naar binnen zuigen; dan deed het ook niet zo'n pijn aan zijn tandvlees.
Uit zijn tas haalde hij een oude asbak. Het was er een uit de zeventiger jaren.

Oranje met groene en bruine figuurtjes erop. Wiebertjes, daar leken ze op.

Maar de jeugd van nu wist waarschijnlijk al niet eens meer wat dat waren, Wiebertjes.
Hij zette de asbak voor zich neer op een kartonnen deksel waar hij met houtskool iets op had geschreven.
Hij wist precies wat er stond. De met zorg getrokken houtskool lijntjes liepen van links naar rechts over het karton. Dat was dan ook de enige vergelijking met schrijven: van links naar rechts. Verder waren het alleen maar lijntjes, want hij was het schrijven in de loop der jaren verleerd. 
In de tijd dat hij nog boekhouder was moest hij veel schrijven, dat wist hij zich nog wel te herinneren.
Maar toen kwamen er computers.

Daar snapte hij helemaal niks van en ook de cursussen waren niet aan hem besteed.
Hij kreeg een andere functie, maar daar vond hij niets aan.
En op de dag dat hij zijn ontslag had genomen en dat thuis aan zijn vrouw wilde vertellen, bleek het huis leeg te zijn achter gelaten. Ook de hond was weg.
Wat er nog stond was een roltas. Nog nieuw in plasticfolie verpakt. Bestemd voor gebruik tijdens de volgende vakantie. Een vakantie die er nooit zou komen.
Zijn kleding had zijn vrouw over de trapleuning gehangen met een briefje erbij, dat het bonnetje van de stomerij voor zijn pak beneden op de vensterbank lag.
Hij had het nooit opgehaald.
In  een kastje in de bijkeuken vond hij de asbak; gekregen van zijn vrouw voor zijn verjaardag en nu nog de enige tastbare herinnering aan de tijd met haar.
Verrookte tijd.
Hij had het huis verlaten en doolde, met zijn kleding en zijn asbak in de roltas, uren over straat. Dagen...weken...
Nooit had hij meer in een huis geslapen, nooit had hij meer de zachte huid van het matras gevoeld of de omarming van een dekbed op koude winteravonden.
Nooit had hij meer een vrouw gehad die zijn pijnlijke voeten masseerde.
Zijn huis was de brug, zijn dekbed een oude doos, zijn vrouw een vage herinnering en zijn pijnlijke voeten de harde werkelijkheid.
Roken deed hij allang niet meer, maar de asbak had hij nooit weggedaan. Die deed nu dienst als centenbakje met de bedoeling dat mensen er een kleine bijdrage in zouden doen. Meestal zat er niet veel in; een paar euro maar. Daar kon hij dan zijn biertjes van kopen, want zonder biertjes kwam hij de dag niet door.
Gisteren had hij een goede dag gehad. Toen kon hij vier blikjes bier kopen én een rol biscuitjes.
Die had hij voor de helft opgegeten. De rest had hij bewaard voor vandaag.
En ze hadden hem goed gesmaakt.
Toen hij doorkreeg dat er geen mensen meer voorbij kwamen en dat de witte wolken vervangen waren door de zwarte stilte van de avond, keek hij in zijn asbak naar de dagopbrengst. Twee euro vijftig.
Het was precies genoeg voor een kop koffie.
Koffie waarin hij zijn biscuitjes kon dopen; het enige gelukkige moment van de dag.
Jammer genoeg waren ze al op.

11-9-2017

 

bottom of page