top of page

Letterlijk

Ik was zo blij met de geboorte van onze eerste zoon.
Ik zei dat ook tegen mijn vrouw, toen ze de kleine in haar armen had.
“Schat,” zei ik, “ik was zo blij met de geboorte van onze eerste zoon.”
“Kan wel zijn,” zei mijn vrouw, “Maar dit is je vierde zoon al.”
Ik was niet alleen blij met de geboorte van mijn eerste zoon, ook met de geboorte van onze andere zoons was ik verheugd.
Maar toch was dat anders.
De tweede, bijvoorbeeld, is een aangenomen kind…vanaf de geboorte al.
Ja, dat kan hoor.
Bij de geboorte riep ik: “Gòh, heb ik alweer een jongen.”
“Ja,” zei mijn vrouw, “aangenomen dat het van jou is.”
“Goed, aangenomen.”
Hij was zó anders dan de eerste.
Dat zie je vaak bij kinderen. Dat ze wel gelijkenissen hebben, maar dat ze toch totaal verschillend zijn.
De eerste, bijvoorbeeld, was hoogblond, had blauwe ogen en had een mooie gladde blanke huid.
De tweede had duidelijk gelijkenissen.
Zo was het ook een jongen.
Verder had hij diep bruine ogen, kroeshaar en een diep donker velletje.
Ja, Jacobus had sterke gelijkenissen met Makebe Alele.
De derde is een beetje een buitenbeentje. En dat loopt heel moeilijk, met een buitenbeentje.
Dat heeft hij overgehouden aan het feit dat hij nogal laat liep.
… … het was al kwart over vijf.
Ik weet nog, als de dag van gisteren, het moment waarop het gebeurde.
Ik zat rustig met mijn krant in de stoel, te roeren in de koffie.
Nee, ik zat niet rustig in de stoel met mijn krant in de koffie te roeren; dat past natuurlijk nooit.
Maar ik zat dus te roeren in mijn koffie, terwijl ik rustig met mijn krantje in de stoel zat.
Nou ja, rustig.
Het was een schommelstoel.
En het tafeltje waar de koffie op stond, stond veertig centimeter voor de schommelstoel.
Dus: als ik naar voren schommelde roerde ik rustig in mijn krantje en als ik naar achteren schommelde dan las ik de koffie.
Potdorie, nou ben ik helemaal de draad kwijt.
Gelukkig heeft mijn vrouw altijd naald en draad bij zich. En, in tegenstelling tot de draad raken we nooit de naald kwijt. En áls we die kwijtraken, dan moeten we die gaan zoeken in de hooiberg, zodat je kunt concluderen dat mijn vrouw altijd te veel meeneemt.
Ze neemt gewoonlijk ook nog eens te veel hooi op haar vork. En dat is dan weer lastig op het moment dat je de naald moet zoeken.
Maar goed, het ging over het moment dat onze zoon voor het eerst kon lopen.
Terwijl ik dus zeeziek werd in de schommelstoel,  komt mijn vrouw naar mij toe en roept: ”Hij loopt!”
“Da’s normaal in de ontwikkeling van een kind,” zeg ik, “ze worden geboren, ze eten pap en dan gaan ze lopen; da’s vrij normaal”.
“Dat kan wel zijn,” zei mijn vrouw, “maar hij is al elf.”
“Is dat dan laat?”
“ja, dat is vrij laat.”
" Hoe laat is het dan?"
“Het is al kwart over vijf.”
“Gòh, zo laat al?”
Maar het ergste van een buitenbeentje zijn is dat je overal buiten blijft.
Bij een bioscoopbezoekje met het hele gezin, bijvoorbeeld, blijft hij altijd buiten.
Tja, íemand moet er op de auto passen. En wie kan dat nou beter doen dan het buitenbeentje.
Een been er in, een been er buiten.
Om de tijd dat wij in de bioscoop zitten voor hem zo aangenaam mogelijk te maken, geven we hem altijd wat te doen.
Zo mocht hij de laatste keer bijvoorbeeld het huis schilderen.
Het diner wat we van tevoren hadden was toch niets voor hem geweest: het was een lopend buffet.
Op school heeft ons buitenbeentje ook problemen.
Zijn ene been komt overal te laat.
Maar hij heeft vooral moeite met Nederlands, waarbij het gebruik van de juiste lidwoorden voor hem bijzonder moeilijk is.
Zo bleek toen wij, voldaan van diner en film, thuis kwamen.
… … Stond hij het huis van de overburen te schilderen.
Had hij ‘het’ huis verward met ‘een’ huis.
Wij wijten zijn achterstand niet aan het feit dat het een buitenbeentje is. Wel aan  het feit dat het een vondeling is.      
Ik wilde niet weer een zoon en heb hem in een rieten mandje bij de eerste de beste voordeur gezet.
Ik deed er een briefje bij: ‘Mevrouw, meneer…’
Ik vond dat wel passend, want je weet per slot van rekening nooit wie de deur openmaakt; mevrouw of meneer.
En als je dan alleen ‘meneer’ hebt staan en mevrouw doet open dan heb je de poppen aan het dansen. En dat is geen gezicht: dansende poppen in een deuropening. Wel bijzonder. Dat dan weer wel.
‘Langs deze onsympathieke weg zoek ik, jongen van negen jaar, een dito ouderpaar.
Ik ben wel een beetje een buitenbeentje, maar daar merkt u binnen weinig van.’
Ik zette het mandje, met kind en briefje bij de deur en belde aan.
Verscholen achter een muurtje wachtte ik gespannen af wat er zou gebeuren.
Mijn vrouw deed open.
“O, híer ben je. Wat doe je nou in dat boodschappenmandje. Je blijft een buitenbeentje.”
Ik heb mijn vrouw leren kennen op het station.
Ze werkte daar achter het loket, maar niemand kocht bij haar een kaartje.
Boven het loket hing namelijk een bordje waarop stond dat een kaartje kopen bij de kaartjesmachine veel sneller ging dan het kopen van een kaartje aan het loket.
En zo had de wachtrij zich verplaatst van het loket naar de machine, waar de ene helft van de passagiers een kaatje kocht.
De andere helft was zwartrijder.
Ook ik kocht mijn kaartje altijd bij de machine, tot ik op een dag geen zin had om mijn trein te halen en daarom besloot om mijn kaartje aan het loket te kopen.
Ik bestelde mijn kaartje bij haar, waarop ze naar de kaartjesmachine liep en het mij even later gaf.
Met een vragende blik keek ik haar aan.
“Het gaat sneller bij de machine”, was haar antwoord op de niet gestelde vraag en zo haalde ik dan toch nog mijn trein.
Het was mij opgevallen dat zij van alle treinkaartjes de prijzen en overstappunten uit haar hoofd wist.
Ik was op slag verliefd op haar.
Onze huwelijksreis bestond uit een treinvakantie naar Opdiliëndam.
Dat is een klein plaatsje in het buitengebied van Neerdiliëndam.
Omdat het een verassing voor haar moest zijn, had ik de huwelijksreis in alle stilte voorbereid.
Toen ik de kaartjes kocht bij haar zei ze: “Dat is dan zeventig euro en vijftig cent. U kunt overstappen op station Overspeer. Daar neemt u de stoptrein naar Neerdiliëndam, waar de bus u verder zal brengen tot bij de halte ‘veerpont’.
Daar kunt u in de wachtruimte, onder het genot van een kopje warme koffie, wachten tot de veerpont u overzet, waarna u na vijftien minuten lopen aankomt in Opdiliëndam.
En nu hebben we dan onze vierde zoon.
Eindelijk een doodnormale saaie jongen, die houdt van voetbal kijken en computerspelletjes. Van friet eten en cola drinken.
Dat weet hij nu nog allemaal niet, maar het is zo.
Het is een doodgewone jongen.
Niet Arisch, niet het tegenovergestelde en geen buitenbeentje.
Een Chineesje, dat dan weer wel.
Maar wij kijken niet zo nauw.

14-2-2015

bottom of page